Inleiding
                 
Vaandrig Rob Aernout was als transportofficier werkzaam bij de Coördinatie Militair Vervoer (CMV) te Bandoeng. Daarnaast spoorde hij diverse fraudes op. Voorts was hij informant van 1e luitenant ir. Otto Muller von Czernicki, de veiligheidsofficier van het vliegveld Andir. Zijn informatie gaf Aernout aan hem door onder het informantennummer 15.

Hij is echter nooit officieel aangesteld als inlichtingen- c.q. veiligheidsofficier.

Banjoemas/Semarang 

Op 30 november 1947 wordt door Aernout een rapport opgemaakt inzake fraude met een partij suiker bij de afdeling Wegvervoer-CMV te Banjoemas, waarbij vermoedelijk ook een luitenant betrokken is.
Dit rapport geeft hij op 2 december 1947 aan majoor Brouwer van de Centrale Justitiële afdeling (CJA) te Batavia, die Aernout daarna schriftelijk opdracht geeft een diepgaand onderzoek in te stellen. Ook overste Warmenhoven van het CMV-Batavia heeft de opdracht ondertekend. Op 8 december 1947 komt Aernout aan in Banjoemas,waar hij bij de Militaire Politie logeert. Dezelfde avond krijgt hij last van een koliek, waarvoor een arts hem een injectie en pillen geeft, maar de volgende dag is hij dusdanig opgeknapt dat hij aan zijn onderzoek kan beginnen. Echter, dezelfde avond wordt hij wederom ziek. Na op 10 december te zijn opgenomen in het veldhospitaal van Banjoemas wordt hij de 13e december per vliegtuig naar het Militair Hospitaal te Tjimahi vervoerd.

(Later wordt in een aantal Nederlandse kranten geschreven dat Aernout bewust is vergiftigd, maar volgens een rapport van de Militaire Politie is dit niet het geval geweest. Ook Aernout heeft een eventuele vergiftiging niet in zijn agenda vermeld. En blijkens de verhoren door de heer Ondang (inlichtingendienst NEFIS-Bandoeng) d.d. 3 april 1948 en kapitein Westerling d.d. 4 april 1948 heeft de weduwe Aernout ook niet over een vergiftiging gesproken.)

Als Aernout weer geheel is hersteld, meldt hij zich bij majoor Brouwer met enige bewijsstukken. Naar aanleiding van dat onderhoud stuurt Brouwer hem op 19 februari 1948 naar Semarang, waar hij de zaak verder in handen geeft van kapitein Schuringa en luitenant Marlisa van de Militaire Politie aldaar.

Lembang

Als op de avond van de 28e februari 1948 Aernout en Muller von Czernicki in diens buitenhuis ‘Evertshoeve’ te Lembang in gesprek zijn over onder andere het maken van fotokopieën van een document in een geheim onderzoek, worden ze hierin rond 22:30 uur gestoord door aanhoudend hondengeblaf.
De beide militairen besluiten daarop met hun wapens naar buiten te gaan om eens te kijken wat er aan de hand is. Als er echter niets wordt opgemerkt, begeven ze zich - na eerst nog even een 'kleine boodschap' te hebben gedaan -  naar het nabijgelegen kruispunt van de Junghuhnweg, waar in een warong (eethuisje)  aan de overkant een feest aan de gang is.

Plotseling wordt er van drie kanten geschoten, met als gevolg dat Aernout zonder geluid te geven in elkaar zakt. Muller tracht nog terug te schieten, doch zijn wapen weigert, waarna hij zich omzichtig terugtrekt richting de ‘Evertshoeve’. Na zijn wapen weer in orde te hebben gebracht, tracht Muller met een salvo van ruim 18 schoten (van binnen naar buiten) de aandacht te trekken. Gealarmeerd door de schoten komt politie-inspecteur Krijger en zijn mannen een kwartier later te hulp.
Hierna wordt het lichaam van Aernout het huis van Muller binnengedragen en nog dezelfde nacht overgebracht naar het Juliana Hospitaal te Bandoeng.

Bijzonderheden over de hinderlaag

In de warong van kampong Genteng aan de Junghuhnweg - op zo’n 25 meter afstand van de ‘Evertshoeve’ - is op de avond van de 28e februari 1948 een feest aan de gang ter ere van het heugelijke feit dat de vrouw van de Lurah (dorpshoofd) is bevallen van een zoon. Het feest, dat tot diep in de nacht zal gaan duren, wordt opgeluisterd met Sundanese Katjapi-muziek. Onder de genodigden bevinden zich ook een aantal Indonesiërs uit Santja, één van de dorpen in een door nationalistische guerrilla's (pelopors) gecontroleerde gebied.

(Overigens was Djunudi, de man van waronghoudster Wakana, ook een fanatieke Indonesische nationalist en lid van de Tentara Nasional Indonesia.) 

Rond 22:00 uur komen er nog een aantal mannen uit Santja in Lembang aan. Enkelen van hen zijn gewapend met een M.95-karabijn, omdat ze tijdens hun circa 40 kilometer lange tocht van hun dorp Santja naar Lembang wel eens ‘vijandelijke’ Nederlandse militairen zouden kunnen tegenkomen.
Terwijl ze voor de warong wat zitten te praten, en er plotseling een paar honden aanhoudend beginnen te blaffen, zien ze even later in het maanlicht twee gewapende militairen op zich af komen lopen. De een heeft een karabijn (Aernout) en de ander een Tommygun pistoolmitrailleur (Muller).
De zich bedreigd voelende guerrilla’s treffen direct voorbereidingen voor een hinderlaag. Eén van hen, genaamd Sukrija (alias Gerong), begeeft zich naar de overkant van Junghuhnweg en gaat achter het struikgewas liggen. De tweede, genaamd Sabo (alias Karja), gaat een aantal meters rechts van de warong in stelling (dus links van beide militairen) en de derde blijft voor de warong staan. Sukrija (rechts van Aernout en Muller) schiet het eerst op de zwaarst bewapende militair met de Tommygun (Muller), maar mist. Bijna tegelijkertijd schieten ook de twee anderen, waarbij Aernout door Sabo aan de linkerzijde van de hals dodelijk wordt getroffen. Als Sukrija nog een tweede schot wil gaan afvuren blijft de grendel van zijn karabijn vastzitten. Zijn makker voor de warong heeft inmiddels nogmaals geschoten, maar weet de zigzag vluchtende Muller niet meer te raken.

(Volgens de Indonesische getuige Wiranta zou er nog een vierde schutter geweest moeten zijn die schuin tegenover Sukrija naast zijn huisje stond (dus ook links van de beide militairen), maar het valt niet uit te sluiten dat dit Sabo moet zijn geweest, die de Junghuhnweg was overgestoken.)


Op 10 juni 1948, dus drieëneenhalve maand nadat vaandrig Aernout en 1e luitenant Muller von Czernicki in Lembang op 28 februari 1948 in de hinderlaag waren gelopen, werden tijdens een bliksemactie door de Algemene Politie in de kampong Santja vier man van de destijds in Lembang aanwezige groep Indonesische guerrilla's gearresteerd, te weten: Sukrija bin Nurhaja, alias Gerong, Raub bin Sumitra, Lekem bin Maduchri en Mahdi bin Alpian.
Dit naar aanleiding van een tip van de assistent-wedana van Lembang Raden Hajati Gandaprawira. Niet veel later werd ook nog eens een vijfde man gearresteerd, genaamd Sukarji bin Kalwan (alias Pa Satu) die, zoals later is gebleken, er die bewuste 28e februari 1948 helemaal niet bij is geweest.

(De namen van de overige guerilla's waren: Mustari (de leider), Kanda, Sabo, alias Karja, Suhaja (deze is medio juni 1948 te Palintang gesneuveld), Baong, Iri, Sugna Madja en Adung. Degenen die opdracht zouden hebben gegeven voor de hinderlaag waren de ook in Lembang aanwezige Indonesische nationalisten Gara Kartadisastra en Imong Rugiman bin Adiwiranta uit het district Segalaherang. Imong en Gara zijn respectievelijk op 25 september 1948 en 10 december 1948 gearresteerd, maar op 5 november 1949 op last van de Officier van Justitie te Bandoeng op vrije voeten gesteld, omdat er geen voldoende redenen voor verder aanhouding aanwezig waren.)          

Vanwege een langdurige ziekte van een van hen hebben ze met z’n vijven pas in januari 1950 terecht gestaan in aanwezigheid van de Nederlandse politiemannen Krijger en Manoch. Blijkens het vonnis no.305/1949 d.d. 17 april 1950 van de Indonesische Rechtbank te Bandoeng werd Sukrija bin Nurhaja, alias Gerong, (die aanvankelijke bekend had) tot 10 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Zijn vier kompanen werden vrijgesproken. Sabo - degene die het dodelijke schot had afgevuurd - was ten tijde van het proces nog steeds voortvluchtig.

Echter, niet lang daarna is bij Presidentieel besluit aan Sukrija amnestie verleend "aangezien hij genoemd misdrijf heeft bedreven om hulp te verlenen aan de strijd voor de onafhankelijkheid van Indonesië".
De eerdere uitspraak van 10 jaar gevangenisstraf zou dus bedoeld zijn geweest om de bij het proces aanwezige Nederlandse politiemannen tevreden te stellen en tevens om aan te tonen dat de nog jonge Indonesische Republiek over een onafhankelijke rechtspraak beschikte. Kortom, het was niets anders dan een showproces.

Aan de andere kant is het ergens wel te begrijpen, want als de Indonesische rechters destijds iedere Indonesische guerrilla hadden veroordeeld wegens het doodschieten van een gewapende ‘vijandelijke’ Nederlandse militair dan zouden er wel heel wat van hen achter de tralies zijn verdwenen.


Opmerkingen:

Er is vaak beweerd dat het de bedoeling van de guerrilla’s was om Aernout of Muller te liquideren, maar dan hadden ze wel tegenover de voordeur van de ‘Evertshoeve’ in het struikgewas in stelling gelegen (geheel uit het zicht van de feestvierders in de warong).
Ook hadden ze de aanval kunnen inzetten toen de twee militairen recht tegenover het kruispunt (en in het zicht van de guerrilla’s) een 'kleine boodschap' deden. En dat is ook niet gebeurd.

Er is ook beweerd dat men Aernout en Muller naar buiten hebben gelokt met het nabootsen van hondengeblaf, maar het is zeer onwaarschijnlijk dat ze op circa 25 meter vanaf de achterkant van ‘Evertshoeve’ als gekken zijn gaan 'blaffen' terwijl er vlak achter hen de kampongbewoners en hun gasten geboeid naar een uitvoering zaten te kijken.

Conclusie:

De dood van vaandrig Aernout was dus niets anders dan een samenloop van omstandigheden, want als Aernout en Muller in huis waren gebleven dan was er niets voorgevallen. Nu voelden de bij de warong aanwezige Indonesiërs zich bedreigd toen twee gewapende ‘vijandelijke’ Nederlandse militairen hen tegemoet kwamen. En dat is niet zo vreemd. Want men moet niet vergeten dat tien weken daarvoor er in de desa Rawagedeh een bloedbad had plaatsgevonden toen Nederlandse militairen dit dorp aanvielen. En Rawagedeh lag in hetzelfde district waar de in Lembang bezoekende guerrilla's vandaan kwamen.

Aernout had geen bemoeienis met de affaires bij de Legertechnische Dienst

Na de aanslag zijn er allerlei zaken bijgehaald die niets van doen hadden met de dood van Aernout. Zo heeft de ambtenaar Van der Putten van de Legertechnische Dienst (LTD) te Bandoeng het incident in Lembang aangegrepen voor zijn eigen problemen met zijn superieuren en hen beschuldigd betrokken te zijn geweest bij de ‘liquidatie’ van Aernout, omdat hij hun ‘malversaties’ op het spoor zou zijn gekomen. Een en ander is begin jaren ’50 nog eens aangedikt in de artikelen die Van der Putten, in samenwerking met de hoofdredacteur Lina, in De Leidsche Post schreef, en begin jaren ’60 nogmaals in De Telegraaf, waarbij hij deze keer samenwerkte met de journalist Lulofs.

Echter, uit verscheidene betrouwbare rapporten, waaronder van de Inlichtingendienst NEFIS/CMI, de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst van het Basiscommando Bandoeng, de vliegbasis Andir, de Militaire Politie en de afdeling Coördinatie Militair Vervoer (CMV), is nergens gebleken dat Aernout zich ooit heeft beziggehouden met eventuele malversaties bij de Legertechnische Dienst.

(Blijkens de documenten heeft Aernout alleen frauduleuze handelingen gerapporteerd die zich bij zijn eigen afdeling Coördinatie Militair Vervoer (CMV) hebben afgespeeld, zoals het geknoei met vrachtbrieven en diefstal c.q. smokkel van suiker, palmolie en fietsbanden voor de zwarte markt. Voorts heeft Aernout eens een rapportje geschreven over een geval met steekpenningen, waarbij een Inspecteur van Politie, een Hoofdcommissaris van Politie en een Chinees waren betrokken. Dit verhaal - dat Aernout van een zekere Broerse had gehoord - heeft hij onder zijn informantennummer 15 aan de veiligheidsofficier van het vliegveld Andir Muller von Czernicki gerapporteerd (van wie hij ook het informantennummer had gekregen). Later is komen vast te staan dat het 'steekpenningenverhaal' door Broerse geheel uit zijn duim was gezogen.)    

Uit nader onderzoek is gebleken dat Van der Putten niet schroomde om een aantal verklaringen en notulen te vervalsen om zijn argumenten kracht bij te zetten. Zo is het 'verslag' van de bijeenkomst met generaal Spoor op 14 juli 1948 en gedateerd 22 juli 1948 pas in 1960 door hem in Nederland getypt. Er worden namelijk zaken in genoemd die aantoonbaar onwaar zijn, of die zich pas eind 1949 hebben afgespeeld (toen Spoor al maanden dood was). De bewijzen van deze vervalsingen zijn in bezit van ondergetekende.

Aernout had geen bemoeienis met de zogeheten Nakamura-schat
In De Leidsche Post van vrijdag 1 december 1950 publiceerde het duo Van der Putten/Lina het gefantaseerde verhaal dat een zekere Nikerk van de Legertechnische Dienst in de jaren 1945/1946 in Australië juwelen had verkocht van het gedeelte van de zogeheten Nakamura-schat dat nog spoorloos was.

Er werd zelfs gesuggereerd dat Aernout was vermoord omdat hij van plan was de Nederlandse Consul in Australië in te schakelen om te weten te komen op welke wijze Nikerk aan zijn ruime geldmiddelen was gekomen.

Op maandag 23 oktober 1961 wordt door het duo Van der Putten/Lulofs in De Telegraaf vermeld dat in de tas van Aernout - die hij in Lembang bij zich had - een filmrol heeft gezeten die hij van de journalist Houbolt van het Bataviaasch Nieuwsblad had gekregen met gegevens betreffende de Nakamura-juwelen die Nikerk in Australië zou hebben verkocht. Er wordt ook nog bij vermeld dat na de dood van Aernout de filmrol uit zijn tas was verdwenen. Maar tien jaar daarvoor had het duo Van der Putten/Lina in De Leidsche Post van 1 december 1950 geschreven dat Houbolt de gegevens van de juwelenverkoop pas op 5 november 1949 uit Australië had ontvangen. Dat was dus 20 maanden ná de dood van Aernout. Hij kon dus op 28 februari 1948 deze informatie nooit in zijn tas hebben gehad. Overigens is bij nader onderzoek gebleken dat – zo Nikerk in Australië al juwelen zou hebben verkocht – het uitgesloten is dat dit Nakamura-juwelen geweest konden zijn. Want toen de Japanse kapitein Hiroshi Nakamura eind augustus 1945 in Batavia het pandhuis met juwelen leeghaalde was Nikerk al onderweg naar Australië, waar hij tot het voorjaar van 1946 verbleef.

Het verzonnen verhaal als zou Aernout zich met de Nakamura-schat hebben beziggehouden heeft blijkbaar ook grote indruk gemaakt op de oud-Stoottroeper Henk Verver.

Op 21 maart 2001 vertelt Verver in een interview met de journalist Henk Hovinga dat hij eind 1947 met Aernout in het hospitaal van Tjimahi had gelegen. Volgens Verver - die vanwege zijn wisselende verhalen over zijn Indië-tijd in veteranenkringen bekend staat als een fantast - had Aernout hem eind 1947 in Tjimahi verteld dat hij wist waar een groot deel van de Nakamura-schat was verstopt en dat hij onder grote druk stond van hooggeplaatsten om de bergplaats te onthullen....(grotere onzin over wijlen vaandrig Aernout is overigens nog nooit eerder door iemand verteld - GdB).

In 2001 heeft Verver voorts tegen Hovinga gezegd dat - aangezien hij te veel over Aernout te weten was gekomen - hij zich op dringend advies van een zekere majoor Vader van de inlichtingendienst NEFIS heeft laten afkeuren. Dit ondanks dat hij volgens zijn eigen zeggen kerngezond was. Majoor Vader zou letterlijk tegen hem gezegd hebben: "Als u zich niet laat afkeuren, ligt u binnen een half jaar onder de groende zoden".

Maar dezelfde Verver heeft ruim een jaar later (2002) in een interview met de journalist Dick Schaap een heel ander verhaal opgehangen. Hier heette het dat hij was afgekeurd vanwege hevige rugklachten. Dat was kort na het einde van Eerste Politionele Actie (augustus 1947). In dit interview geen woord over vaandrig Aernout, majoor Vader en meer van zijn uit de duim gezogen verhaal, waarmee hij de journalist Hovinga in 2001 om de tuin heeft geleid.....

Het hele interview van Verver met Dick Schaap staat te lezen in het veteranenblad 'Checkpoint' van juli 2002 en met Henk Hovinga in de 'Checkpoint' van maart 2005.

Bijzonderheden betreffende het weduwepensioen van mevrouw Aernout

Op 1 september 1950 schreef het duo Van der Putten/Lina in De Leidsche Post dat na de dood van Aernout diens weduwe een militair pensioen was onthouden. Als reden werd verwezen naar het telegram d.d. 22 maart 1948 (BC/PZ/52) die kapitein Vorenkamp (in opdracht van kolonel Kooistra van het Basiscommando Bandoeng) naar de Adjudant-Generaal had gestuurd met de mededeling dat Aernout zich niet in verband met een dienstopdracht ter plaatse van het gebeurde vertoefde. Met andere woorden: Aernout was niet in zijn functie als Coördinator Militair Vervoer naar Lembang gegaan. Men heeft toen voetstoots aangenomen dat dit de reden is geweest dat de weduwe Aernout geen militair pensioen kreeg.
 
Maar dit telegram had echter niets van doen met de ware reden dat de weduwe een militair pensioen was geweigerd. Zij had er als nabestaande van een reserveplichtige KNIL-vaandrig gewoon geen recht op, omdat dienst- en reserveplichtige KNIL-militairen indertijd nu eenmaal geen deelgenoot waren in enig weduwe- en wezenfonds.
Volgens de destijds geldende Nederlands-Indische wetgeving hadden de nabestaanden van een overleden dienst- en reserveplichtige KNIL-militair (zoals de weduwe Aernout) alléén recht op een uitkering krachtens de wet ‘Algemene Oorlogsongevallenregeling’ (AOR).

Deze uitkering – berekend en geïndexeerd aan de hand van het salaris dat de militieplichtige KNIL-militair als burger had verdiend - werd de weduwe Aernout bij beschikking nr. OVI/10/21192/DTB door het toenmalige ministerie van Overzeese Gebiedsdelen met ingang van 29 februari 1948 toegekend. Dat is dus de dag na het overlijden van haar echtgenoot.
Overigens is er nog nooit één weduwe van een gesneuvelde dienst- en reserveplichtige KNIL-militair in aanmerking gekomen voor een militair pensioen. En dat gold ook voor invalide dienst- en reserveplichtige KNIL-militairen. Hiertegen is trouwens in 1993 nog actie gevoerd.


Bronnen

Dossier-Aernout (Rapporten, verklaringen, verhoren, notulen en correspondentie - 1948-1951).
Agenda vaandrig Aernout (1947 en 1948).
Dossier-Westerling (Rapporten en verhoren 1948).
Rapport-Zaaijer (Bijlagen en processen-verbaal - 1950-1951).
Rapporten van de Inlichtingendienst NEFIS/CMI, de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst van het Basiscommando Bandoeng, de vliegbasis Andir, de Militaire Politie te Batavia en Semarang en de afdeling Coördinatie Militair Vervoer (CMV) te Batavia en Bandoeng (1948-1949).
Rapporten van de Auditeur Militair bij de Krijgsraad te Velde mr. E. Bonn, Batavia d.d. 1 september 1949, nr.3244/49/AM/D en 5 oktober 1950.

Vonnis no. 305/1949, d.d. 17 april 1950 van de Indonesische Rechtbank te Bandoeng betreffende Sukrija bin Nurhaja, alias Gerong.
Rapport van het Hoge Commissariaat der Nederlanden, Djakarta d.d. 17 mei 1951.
Rapport van het Ministerie voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen,‘s-Gravenhage, d.d. 27 juni 1951.

Brief van de voormalige kapitein Westerling aan minister van Defensie Visser d.d. 27 november 1961 betreffende de onjuiste beweringen door Van der Putten in een aantal artikelen in De Telegraaf.

Algemene Oorlogsongevallenregeling dienst- en reserveplichtigen van het KNIL. Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (SAIP), Heerlen.

De Leidsche Post d.d. 1 september 1950 en 1 december 1950.
Leidsch Dagblad d.d. 28 februari 1952.
De Telegraaf d.d. 23 oktober 1961.
Leeuwarder Courant d.d. 22 november 1961.

Veteranenblad 'Checkpoint', juli 2002 en maart 2005.

Gerard de Boer,
9 oktober 2009

Zie ook BLOG: http://gerard.bloggertje.nl/note/6494/zaak-aernout-de-ware-feiten-samenvatting.html






Zaak- Aernout: De ware feiten (samenvatting)