KNIL Mobiele Tankeenheid in de aanval.
Door majoor E. Smit

Het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) was het Nederlandse koloniale leger dat tot taak had de orde te handhaven in de Oost-Indische kolonie, grofweg het huidige Indonesië. Na het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 werd het leger verkleind en nauwelijks gemoderniseerd.
Zoals bekend, beschikte Nederland zelf voor de tweede Wereldoorlog niet over tankeenheden. De enige plaats in het Koninkrijk, waar vóór de oorlog sprake was van een tankeenheid, was Nederlands-Indië en in het bijzonder het eiland Java en kortstondig Borneo.
Na een proefperiode werd in 1938 besloten, om het Koninklijk Nederlands Indische Leger met tanks uit te rusten. Het was zeer lang een open vraag geweest, of tanks in de terreinen van Java wel effectief bruikbaar zouden zijn. De proefperiode gaf echter een zeer duidelijk en gunstig antwoord op deze vraag. Er werd besloten een Engelse tankette in te voeren van het type Vickers CardenLoyd van 1934. Als proefmodel was deze tank beproefd in de meest vreemde en moeilijke terreinen van Java en zij waarborgde goede resultaten, hoewel de bewapening zeer te wensen overliet. Immers, deze tank van 4,3 ton bezat slechts een enkele mitrailleur, nl. de standaard Vickers mitrailleur met waterkoeling. Een ander proeftype was wederom een Engelse tank, nl. een amphibie-tankette, de Vickers Garden Loyd Light Amphibious Tank. Dit model, uitgekomen in 1930, was reeds door het Britse leger geweigerd, doch vond naast export naar Rusland, China en Siam, ook zijn weg naar Nederlandsch-Indië. Tot invoering van deze amphibie-tank, die ook 4,3 ton woog en ook maar een enkele mitrailleur bezat, is het, op de proef exemplaren na, in Indië niet gekomen. Zij werd wel beproefd, zowel op het land, als in het water. 
Pas in 1936, toen de spanningen in de wereld opliepen, veroorzaakt door de herbewapening van Duitsland in Europa en de expansionistische politiek van het Japanse Rijk in Azië, werden plannen gemaakt om het leger te moderniseren. Tevreden over de prestaties van de Vickers CardenLoyd lichte tank in Indië werd besloten een bestelling te plaatsen voor 73 met machinegeweren bewapende lichte tanks en 45 met kanonnen bewapende commandotanks.


































                                                            Vickers amfibische tank (Bron: Holland Paraat)

De lichte tanks moesten in batches van vier per maand worden geleverd, terwijl de commandotanks in België moesten worden gebouwd en vanaf april 1940 in batches van twee per maand moesten worden geleverd. Vanwege het uitbreken van de oorlog in september 1939 nam het Verenigd Koninkrijk echter de bestelling van lichte tanks over en nam de resterende 49 tanks in beslag. De laatste lading van 4 voertuigen verdween in de haven van Rotterdam tijdens de Duitse inval in mei 1940, resulterend in de bezetting van Nederland, en de productie van de commandotanks werd nooit gestart. Zo haalden slechts 20 voertuigen Nederlands-Indië. Het koloniale leger, dat nu overbleef met slechts 20 nieuwe tanks, 4 versleten tanks en geen enkele met kanonnen bewapende tanks, moest op zoek naar een andere leverancier.























​  

  KNIL Vickers Light tanks 

De enige plek mogelijk was in de VS, maar er was niet veel om uit te kiezen. Marmon-Herrington was het enige bedrijf dat tanks commercieel produceerde. Dus wendde de Nederlandse Inkoopcommissie (NPC) zich tot Marmon-Herrington, die zijn nieuwste tank, de CTL-6, aanbood. Uit onvrede met het ontwerp verzocht de NPC namens het KNIL om een aantal wijzigingen, waaronder de toevoeging van een torentje. Verder vroeg de NPC ook om bewapende tanks. De ontwerpers van Marmon-Herrington presenteerden de CTLS-4TA, CTMS-ITB1 en de MTLS-1G14. De NPC, zonder andere beschikbare opties en gretig om elke tank te verkrijgen die ze konden, accepteerde de ontwerpen. De keuze viel op een tweetal types, beide van het Marmon-Herrington fabrikaat. Het was in de eerste plaats de lichte 8 tonner van het CTMS soort, bewapend met twee mitrailleurs en een bemanning van twee man. De andere was een zwaardere tank, nl. de 12,5 tonner. Deze tank was een commercial tank, die ook als zodanig gebouwd werd voor Nederlandsch-Indië. Het was een drie-persoons tank met een kanon van 3,7 cm en enige 0.30 cm mitrailleurs. In oktober 1940 werd de eerste bestelling geplaatst voor 200 CTLS en 120 CTMS tanks. In maart/april 1941 werd de order uitgebreid met 34 CTLS, 74 CTMS en 200 MTLS tanks. Het was de bedoeling om de eerste 165 CTLS en 140 CTMS tegen het einde van 1941 te laten verschepen, de resterende 69 CTLS en 54 CTMS en 100 MTLS-tanks tegen juli 1942 en de laatste batch van 100 MTLS tegen het einde van 1942.














                                                          CTL-6                                           CTLS-4 TAY                                  CTMS-ITB1                                      MTLS-1G14

                                                         Een vergelijking (niet op schaal) van verschillende Marmon-Herrington-ontwerpen die in dit artikel worden besproken of genoemd.


De tanks waren nodig voor de geplande reorganisatie van het KNIL op Java. Er moesten vijf tot zes brigades worden gevormd, die elk ongeveer 5.000 man telden. Een Brigade zou bestaan uit:
1.Een eskader gemotoriseerde cavalerie, waaronder een peloton met tanks.
2.Een tankbataljon met 2 squadrons lichte tanks (CTLS, CTMS) en 1 squadron medium tanks (MTLS), in totaal 90 tanks.
3.Twee bataljons en een eskadron gemotoriseerde infanterie.
4.Eén bataljon antitank- en luchtafweergeschut (zevenentwintig 37 mm AT en zevenentwintig 20 mm AA).
5.Eén gemotoriseerde artillerie-eenheid.
6.Eén ingenieurseenheid.
In 1941 ontving Marmon-Herrington opnieuw een order, dit keer uit de VS, voor een totaal van 240 CTLS-tanks die onder Lend-Lease aan China moesten worden geleverd. Inclusief deze order had het bedrijf 868 tanks in bestelling, een aantal dat het bedrijf niet aankon.

In Indië waren toentertijd slechts 30 tanks aanwezig, terwijl een deel hiervan gebruikt moest worden als les-voertuigen, voor leerlingen, die in betrekkelijk grote getale uit de infanterie werden gelicht. Dit aantal van 30 was op verre na niet voldoende. De opleidingen werden echter voortgezet, om ten minste de mankracht reeds aanwezig te hebben, volkomen getraind en geselecteerd, wanneer de nieuwe bestellingen eenmaal aangekomen zouden zijn.

Ontwerp
De tank had een tweekoppige bemanning, een chauffeur en een commandant, naast elkaar gezeten. De tank miste radioapparatuur. De vereiste voor het torentje betekende dat een deel van de bovenbouw, rechts of links, werd verwijderd en vervangen door een klein, met de hand bediend torentje. Als gevolg hiervan kon het torentje slechts 270 graden doorkruisen. Deze beperking was de oorzaak dat er twee versies werden gebouwd met het torentje links (4TAY) of rechts (4TAC). Het was de bedoeling dat er paren op het slagveld zouden worden gevormd met één voertuig van elk type, zodat ze nog steeds een gecombineerde vuurdekking van 360 graden hadden.


​•Voortstuwing: achterin geplaatste Hercules WXLC-3 6-cilinder 124 pk benzinemotor.
Gewicht 8,6 ton
Kruissnelheid van 35 km/h (22 mph) 
Maximumsnelheid van 50 km/h (31 mph) 
Pantser met een allround dikte van 12,7 mm (0,5 inch) was van geschroefde constructie.
De bewapening bestond uit twee.30 cal Browning MG38BT tankmitrailleurs met kortere loop.










                                                                                                                                                                                                                       Een blik op het motordek waarvan twee luiken konden 
                                                                                                                                                                                                                       worden geopend om toegang te krijgen tot de motor. 
                                                                                                                                                                                                                       Bron: anzacsteel.hobbyvista.com
Levering
Marmon-Herrington kon de grote orders niet aan en leed al snel aan productievertragingen, deels veroorzaakt door een gebrek aan arbeiders. De eerste leveringsdatum aan het KNIL kon niet worden gehaald, hoewel eind januari 1942 168 CTLS-tanks klaar waren om te worden verscheept. In april was de CTLS-bestelling eindelijk voltooid, met 195 die al werden geleverd of onderweg waren, terwijl er nog 39 aanwezig waren in New York. Van deze 195 tanks onderweg werden er 149 omgeleid naar Australië, waar ze in april aankwamen. Ze werden omgeleid omdat Nederlandse havens werden bezet door Japanse troepen. Wat er met de andere 46 is gebeurd, is nog onbekend, naast de zeven tanks die voor maart operationeel konden worden gemaakt. Er wordt aangenomen dat deze 7 tanks deel uitmaakten van een partij van 25 tanks die in februari Indië bereikten, terwijl de andere partij van 21 tanks onderweg verloren ging en tot zinken werd gebracht.
Door de vertragingen met de met kanonnen bewapende tanks wist de NPC een deal te sluiten voor de levering van 200 M3 Stuart tanks, maar ook deze konden niet op tijd geleverd worden. De eerste twee zendingen van in totaal 50 tanks waren onderweg toen Indië viel en de zendingen werden omgeleid naar Australië.

De tanksituatie in het KNIL
Eind 1941 had het Nederlandse tankbataljon (Bataljon Vechtwagens), dat onder bevel stond van kapitein G.J. Wulfhorst, nog maar twintig tanks operationeel, omdat de andere vier onbruikbaar waren geworden. Vlak voor het uitbreken van de oorlog werd het bataljon gereorganiseerd en omgedoopt tot 'Mobiele Eenheid'. Het was nog steeds gestationeerd in Bandung en werd overgedragen aan de legercommandant, Generaal ter Poorten, als reserve-eenheid. Drie tanks werden naar Borneo gestuurd, waardoor het aantal Vickers-tanks tot zeventien werd teruggebracht. 
Een aantal Marmon-Herrington tanks arriveerden in januari 1942 in Nederlands-Indië aan boord van het 8.148 ton wegende KPM-koopvaardijschip Straat Soenda. Echter, terwijl ze op weg was naar de haven Tandjoeng Priok, liep ze hard aan de grond in de Straat Soenda vlak voor de kust van Java op 20 januari 1942. Bergingspogingen om haar weg te trekken begonnen op 22 januari, maar waren niet succesvol. Een grote vloot van kleine inter-eiland koopvaardijschepen en inheemse vissersboten werden vervolgens gestuurd om haar lading op te nemen, die naast de tanks bestond uit 6.500 ton cement en 2.500 landmijnen. 

Ondanks de zware zee werden de meeste tanks overgebracht naar de vissersschepen en naar Java vervoerd. De rest bereikte Java toen Straat Soenda op 28 januari werd vlot getrokken en naar Tandjoeng Priok werd gesleept. Er wordt aangenomen dat de resterende Marmon-Herringtons werden gelost voordat het beschadigde koopvaardijschip Nederlands-Indië verliet voor reparaties. Het lijkt erop dat het hoofdruim van het schip met de tanks mogelijk gedeeltelijk is overstroomd.


Net op tijd, eind februari 1942, konden zeven Marmon-Herrington tanks operationeel worden gemaakt en 
aan de Mobiele Eenheid worden toegevoegd. Ze zouden worden bemand door mannen die de tanks nog 
nooit hadden gezien, die er nooit op hadden getraind en als zodanig niet precies wisten wat de tanks 
wel en niet konden doen. Een verdere wijziging in de structuur van de eenheid werd aangebracht toen 
het pantserwagenpeloton werd verplaatst, maar op het laatste moment vervangen door 
Marmon-Herrington MK3 Pantserwagens die ook net vanuit Zuid-Afrika in Nederlands-Indië waren 
aangekomen. Uiteindelijk landde de vijand op 01 Maart 1942 op Java en werd de eenheid vrijwel direct
 in de strijd geworpen.

​                                                                                                                              
                                                                                                                                                                                              Marmon-Herrington MK 3 pantserwagen

Borneo
Voordat we met de Mobiele Eenheid naar de gevechten op Java gaan, is het interessant om op te merken dat er op Borneo enkele VCL-tanks werden gebruikt. Volgens de strategie van het KNIL-hoofdkwartier werd het grote eiland Borneo niet als geheel verdedigd. Alleen de olievelden en enkele belangrijke vliegvelden moesten worden verdedigd en vernietigd als hun verovering onvermijdelijk zou worden. Een van de laatsten was Singkawang II in het westelijke deel van Borneo, niet ver van de grens met Brits Borneo. 
Het vliegveld Singkawang II in Nederlands West-Borneo werd gezien als een zeer belangrijk vliegveld omdat het geallieerde vliegtuigen in staat stelde om Japanse zeestrijdkrachten in de Zuid-Chinese Zee aan te vallen en de toegang tot de Javazee vanuit het westen te controleren. Een squadron Nederlandse Martin 139 bommenwerper (2 Vl.G. I) en een derde van een squadron Brewsters 339 jagers (1 Vl.G. V) waren er gestationeerd. Op 10 december scheepten 6 mannen van de Mobiele Eenheid zich met 3 Vickers Carden Loyd tanks in in Tandjong Priok, de haven van Batavia. De 3 tanks werden tot dan toe nog gebruikt voor training en werden niet opgenomen in de Mobiele Eenheid op Java. Ze kwamen 3 dagen later aan in Pontianiak aan de westkust van Borneo. Volgens een van de tankmannen was een van de tanks amfibisch en was een van de andere bewapend met 2 machinegeweren. Het is vrijwel zeker dat de laatste een van de 2 originele tanks was die eind 1937 werden geleverd, omdat alleen deze 2 MG hadden. De amfibische tank werd ook geleverd in 1937. De tanks stonden onder bevel van brigadier-vechtwagencommandant B. Timmer. Binnen het KNIL bestond een brigade uit een 15 tot 20 man. Na hun landing bij Kuching rukten twee bataljons van het Japanse 124e Infanterieregiment op naar de grens met Nederlands Borneo en staken deze op 24 januari 1942 over. Hun doel was om het vliegveld van Singkawang II over te nemen, dat al door de Nederlanders als vliegbasis was verlaten. De geallieerde troepen bestonden uit de overblijfselen van de 2/15 Punjabi's uit Kuching plus verschillende brigades van het KNIL. Naast de drie tanks stonden er ook twee Overvalwagens op het vliegveld. Voor de landaanval waren de tanks gebruikt in een luchtafweerrol tijdens de verschillende Japanse aanvallen.Tijdens een van de luchtaanvallen lijkt de amfibische tank onherstelbaar beschadigd te zijn. De tanks werden gebruikt ter ondersteuning van de 13 brigades van het Garnizoensbataljon van de Westerafdeling van Borneo of door het Stadswacht-detachement van 50 man. Al deze eenheden werden ingezet voor de verdediging van het vliegveld.
De enige geregistreerde tankactie vond plaats op 27 januari 1942 met de tank met 2 MG op een kruispunt op de weg tussen Ledo en Sanggau, ten zuiden van de Sanggau-stelling samen met één overvalwagen. De bemanning bestond uit Palit als chauffeur en Verkaik als schutter. Tijdens het gevecht botste de tank bijna tegen de overvalwagen en de linker MG raakte beschadigd en kon niet meer worden gebruikt. De overvalwagen trok zich met doorboorde banden terug naar Ledo. Op een gegeven moment verliet de tank de weg en reed in bosjes waar Japanse infanteristen zich schuilhielden. Het ging toen over de terugtocht van een groep Punjabi's naar Ledo. Brigadier Timmer kwam met gas en nam de plaats in van de chauffeur terwijl Palit in het torentje ging. De tank viel vervolgens in een geul, mogelijk omdat de weg bezweek onder zijn gewicht en kantelde. De 2 bemanningsleden waren ongedeerd en verlieten het voertuig en gingen met een groep Punjabi's naar Ledo. De Japanse troepen waren van het 124th Infantry Regiment onder bevel van kolonel Akinosuke Oka (volgens de Japanse Monografie No.26: Borneo Operations 1941-1945). Palit werd krijgsgevangene in april 1942 in Pontianak en hij heeft de actie in detail beschreven in een artikel in STABELAN. Timmer ontsnapte kort na zijn gevangenneming uit het krijgsgevangenenkamp, maar werd met zijn 2 medevluchters opnieuw gegrepen door de Japanners. Na zwaar mishandeld te zijn, werden ze alle 3 in juni 1942 onthoofd.
Het is niet bekend wat er met de 2e lichte tank is gebeurd er wordt gesteld dat deze mogelijk ook verloren is gegaan tijdens een luchtaanval voorafgaand aan de actie van januari. Een andere bron stelt dat 2 tanks betrokken waren bij de gevechten op 27 januari, dat de ene in een geul viel en dat de andere onbruikbaar werd gemaakt. Er wordt verder geen melding gemaakt van de overvalwagens.

Java
De Japanners maakten op 1 maart 1942 verschillende landingen op Java. Het Japanse 230e Infanterieregiment landde bij Eretan Wetan, ongeveer 80 mijl ten oosten van Batavia. De Nederlandse troepen op Oost-Java waren geconcentreerd rond Batavia en Bandoeng en de Japanners ondervonden bijna geen weerstand tegen hun landing en hun daaropvolgende opmars. Op dezelfde dag verrasten ze het strategisch belangrijke vliegveld van Kalidjati, dat ondanks het verzet van het geallieerde grondpersoneel snel werd veroverd. Hierna trokken de Japanse troepen snel over meerdere assen door richting Subang om daarna te kunnen doorstoten naar Bandung (1 Zie kaart A en B)
Op 1 maart, toen de mobiele eenheid het bevel kreeg om op te rukken, zag de organisatiestructuur er als volgt uit:
1.HQ (personeel) (Een onbekend aantal White Scout Cars)
2.1 Communicatiepeloton met bijbehorende apparatuur
3.1 Tankcompagnie met Commandogroep ( 3 Vickers-Carden-Loyd tanks), 1e Peloton (7 Marmon-Herrington tanks), 2e Peloton (7 Vickers-Carden-Loyd tanks), 3e Peloton                                         (7 Vickers-Carden- Loyd tanks)
4.1 Pantserinfanteriecompagnie met 16 Braat overvalwagens en 150 man, georganiseerd in drie pelotons.
5.1 verkenningseenheid met drie Marmon-Herrington Mk.III pantserwagens.
6.1 Bevoorradingseenheid met 49 vrachtwagens, 20 jeeps en 6 motorfietsen
Ondersteuningseenheden toegevoegd op 1 maart:
1.Sectie AT-kanonnen met drie getrokken 3,7 cm kanonnen met vrachtwagens
2.1 Batterij gemotoriseerde bergartillerie met vier kanonnen.

De Tanks in Actie
Nadat het nieuws dat Java door de Japanners werd binnengevallen op het hoofdkwartier van het leger was ontvangen, werd de enige reserve-eenheid onder bevel van generaal-majoor J.J. Pesman geplaatst. Pesman was commandant van de groep Bandung die verantwoordelijk waren voor de verdediging van het Bandung-gebied. Tijdens hun eerste opmars hadden Japanse troepen het vliegveld van Kalidjati verrast. Omdat dit vliegveld een hoge strategische waarde had, wilde het Nederlandse opperbevel het terug. Als zodanig kreeg de Mobiele Eenheid, die in reserve moest worden gehouden, al op de eerste dag van de strijd op Java het bevel om op te rukken. Als steun werd een batterij berg-artillerie aangewezen welke niet aan dit gevecht heeft deelgenomen. De strijd moest dus worden geleverd, enkel en alleen met de compagnie tanks en de compagnie infanterie op overvalauto's. De opdracht om een uitgebreid vliegveld te heroveren plaatste deze kleine eenheid derhalve voor een enorme gevechtstaak. Rond 14.30 uur verliet de eenheid met groot élan en een zeer hoog moreel haar basis in Bandung en rukte langzaam op door bergachtig gebied over een smalle route door de Ciater (Tjiater) pas.(2)










































Tijdens de reis vonden verschillende ongelukken plaats en moesten een Marmon-Herrington Mk.III pantserwagen en twee Overvalwagens, evenals verschillende vrachtwagens, worden achtergelaten. Bovendien verloor een Marmon-Herrington-tank onderweg enkele onderdelen van de aandrijving die konden worden gerepareerd, maar al zijn onbetrouwbare constructie vertoonden. Na meer dan vijf uur reizen was de eenheid slechts tien kilometer verwijderd van de stad Subang, maar de stad was al bezet door Japanse troepen die volgens de Nederlanders de sterkte hadden van een bataljon met veldartilleriesteun. Als de eenheid het vliegveld wilde heroveren, moesten ze eerst Subang innemen, een doel dat niet voor het vallen van de avond kon worden bereikt. De commandant, die nachtelijk gebruik van tanks wilde vermijden, beval de eenheid om 20.00 uur op de weg halt te houden en de volgende ochtend op te rukken.(3) Het terrein om Subang was wel het ongunstigste wat er voor de tankactie te bedenken was. Volgens de tactische grondbeginselen moeten tanks optreden in
een voor tankoperatie geschikt terrein, hetgeen mede impliceert, dat het terrein ook inderdaad betreden kan worden. Het terrein om Subang was zo glooiend, dan wel moerassig, dat alle tanks vanaf het begin gedwongen waren om op de wegen te opereren, waardoor zij in feite gedegradeerd werden tot pantserauto's, die gelijk een troep eenden gedwongen waren in colonne te blijven rijden. De zo noodzakelijke ontplooiing bleef derhalve uit, hetgeen desastreuse gevolgen zou opleveren.
Op dit moment bevonden zich slechts ongeveer 100 Japanse troepen in Subang, waaronder de detachementscommandant Shōji, stafofficier Yamashita, 1st Lt. Wada Toshimichi (commandant van de reserve-eenheid en de regimentsinfanterie-artillerie-eenheid) en 1st Lt. Sugii Jirō, commandant van de 4th Company (de compagnie die de kleuren draagt). Met betrekking tot zware wapens hadden ze één bergkanon, één antitankkanon en twee zware machinegeweren tot hun beschikking, wat niet veel was.
De volgende ochtend, op 2 maart, rond 08.15 uur, werd het bevel gegeven om op te rukken naar Subang. Met de twee Marmon-Herrington pantserwagens van de recce-eenheid vooraan naderden ze snel Subang, maar de Japanners hadden de weg gebarricadeerd. Drie ossenkarren blokkeerden de weg. De bestuurder van de eerste pantserwagen, D.J. Udink, ramde met succes de karren opzij, maar hij zag meteen een tweede obstakel, een staalkabel die schuin over de weg was gespannen. Zonder aarzelen reed hij in de kabel waardoor deze knapte, maar de kracht zorgde ervoor dat de gepantserde auto omsloeg en het voertuig in de sloot naast de weg belandde, waardoor de bestuurder gewond raakte. Met de weg vrij, rukten de resterende voertuigen snel op. Het eerste tankpeloton trok de stad binnen en hoewel één tank (volgens de Japanners twee tanks) meteen werd uitgeschakeld door een AT-kanon, boekten ze successen. Bij sommige van onze tanks werden de rookwerpers, die op de tanks waren gemonteerd op ongunstige momenten in werking gesteld, hetzij vanwege het ontijdig ontsteken door de bemanning zelf, hetzij door treffers van kogels, waardoor op het strijdtoneel hier en daar een zware rookwolk hing, die vriend en vijand in nevelde.
De aanvallen waren in het begin dermate verrassend, dat grote groepen vijanden in hun kwartieren en in het bad werden overrompeld door aanstormende tanks en ten prooi vielen aan de steeds door ratelende watergekoelde mitrailleurs.
De tegenstander had in de loop van de nacht wel enige versterking gekregen van Japanse stoottroepen, benevens wat veldartillerie. Voorafgegaan door twee pantserwagens deed het 1e Peloton (Marmon-Herrington tanks) met een peloton infanterie in Overvalwagens de eerste aanval om 0810. De open overvalwagens kwamen al snel in moeilijkheden en het tankpeloton was niet in staat om de stad alleen over te nemen. Direct achter de tanks verschenen de Overvalwagens en de infanterie stapte uit de voertuigen aan de rand van de stad, vanwaar ze in een kruisgevecht raakten met Japanse troepen die snel defensieve posities innamen. Deze lockdown van de infanterie aan de rand van de stad liet de tanks, die inmiddels met succes de stad binnentrokken, zonder infanteriesteun achter. De straatgevechten in de stad, tussen de K.N.I.L. tanks en de Japanse stoottroepen, hadden verbitterde momenten. De vijand wierp steeds meer infanterie tegen de kleine tanks in het vuur en maakte, na onze aanvankelijke doorslaande successen, op grote schaal gebruik van mijnen, 47mm AT geschut en op het laatst zelfs
van veldgeschut. Het geschut kon, opgesteld achter huizen en heggen, de tanks ongestoord opwachten en onder vuur nemen, waarbij het gebrek aan begeleidende infanterie zeer pijnlijk als een groot gemis werd aangevoeld. Het eerste peloton tanks moesten hun positie behouden, dus reden ze op en neer over de weg (4), voortdurend door de vijandelijke linies prikkend, maar zonder enig territorium te winnen. De tankdoctrine stelde dat tanks dit niet langer dan 15 minuten mochten doen zonder infanteriesteun, omdat dit zou resulteren in hoge verliezen van tanks. De twee andere infanteriepelotons waren afgestapt en probeerden de stad binnen te komen door aan beide zijden van de weg op te rukken. Ze stuitten op sterke Japanse weerstand en waren niet in staat om verder te komen. Het 2e Tankpeloton volgde de eerste tanks en trok de stad binnen. De Japanse verdedigers waren nu volledig gealarmeerd en ze sloegen het peloton af dat drie of vier voertuigen verloor. De derde aanval op Subang vond plaats om 0915. Het 3e Tankpeloton met de Commandogroep en de overgebleven voertuigen van het 1e en 2e Peloton probeerden de Japanners te verdrijven (er waren 17 tanks bij betrokken). Zonder infanteriesteun kwamen de tanks van beide kanten van de weg richting het centrum van Subang onder vuur te liggen en werden ze met verliezen (minstens vier voertuigen) teruggeslagen. Ondertussen hadden Japanse versterkingen de stad bereikt en bedreigden ze de flanken van de Nederlandse infanterie. Rond 1015 werd een laatste tankaanval ingezet om de infanterie te bevrijden. Het is niet bekend hoeveel voertuigen hebben deelgenomen aan de aanval. Na een bittere strijd verbrak de Mobiele 








































Tijdens de aanval werden alle 24 tanks in de strijd geworpen en tijdens de ongeveer negentig minuten durende gevechten gingen acht tanks verloren, terwijl de andere zestien zich konden terugtrekken. Omdat de tanks geen radio’s hadden moest elke tank individueel gewaarschuwd worden door een motorordonnans welke onder vijandelijk vuur naar elke tank toe reed om het bevel over te brengen.
 Een Japanse luchtaanval die later plaatsvond, vernietigde drie andere tanks en de gevechtsschade veroorzaakte zoveel schade dat er zeven tot negen tanks in een bruikbare staat overbleven. De eenheid verbrak uiteindelijk rond 1220 het contact met de Japanners. Het verzamelde zich in Tambakan, een paar mijl ten zuiden van Soebang, en ging op 4 maart naar Bandung terug. Waar het overgebleven materieel werd gerepareerd of waar mogelijk vervangen en werd de eenheid opnieuw in reserve geplaatst om uiteindelijk te worden gebruikt tegen mogelijke parachutistenaanvallen. Er kwamen geen parachutisten, dus de eenheid zag geen gevechten meer tijdens de oorlog. De Japanse troepen verloren, volgens hun officiële geschiedenis, ongeveer twintig man.
De moed en vaardigheid van de tankbemanningen stonden buiten kijf. Na de oorlog werden acht mannen onderscheiden met het Bronzen Kruis en één met Bronzen Leeuw. Daarnaast werden vier mannen bevorderd tot korporaal. De hele aanval leed echter onder een gebrek aan coördinatie en contact met neven eenheden. De grootste fout was de onvoldoende infanteriesteun. De 150 man sterke pantserinfanteriecompagnie was niet in staat om de tanks onderweg en in de stad te ondersteunen, net als de artillerie. Dit is des te onvergeeflijker omdat een heel infanteriebataljon een dag later Subang zou aanvallen. Het resultaat was opnieuw een mislukking. Ongelooflijk genoeg wist geen van beide commandanten van de missies van de ander. Een gecoördineerde aanval van beide strijdkrachten, zelfs op 3 maart, had betere resultaten kunnen opleveren. Het is ook duidelijk dat het Nederlandse Commando geen echt idee had hoe het zijn pantsereenheid moest gebruiken. Helaas zou de eerste les de laatste blijken te zijn. De verliezen van de Mobiele Eenheid waren groot: vijftien of zestien gesneuvelden, twaalf of dertien gewonden, zesendertig vermisten (de meesten krijgsgevangen). Dertien tanks (VCL en Marmon-Herrington), drie Overvalwagens, een Marmon Herrington pantserwagen en een antitankkanon gingen verloren. Volgens een andere bron werden acht tanks vernietigd tijdens de aanval en gingen er later drie verloren door luchtaanvallen. Slechts zeven tot negen van de resterende tanks konden nog worden gebruikt. Het gebrek aan reserveonderdelen was nu acuut. De twee soorten tanks die worden gebruikt, moeten op dat moment als verouderd worden beschouwd. Zelfs tegen een vijand uitgerust met relatief weinig antitankwapens, hadden de VCL Light Tanks een tekort aan bepantsering en vuurkracht. Bovendien waren ze gebruikt voor training en ontbraken de reserveonderdelen en waren ze daarom niet in de beste staat. De Marmon-Herrington tanks waren niet beter en de bemanningen waren er niet bekend mee omdat ze pas een paar weken eerder Java hadden bereikt.
Tijdens de slag werd aangetoond dat de Marmon-Herrington tanks niet erg goed presteerden, vooral in vergelijking met de oudere maar veel beter presterende Vickers lichte tanks. Hoewel het een dikker pantser had dan de Vickers, werd het pantser doorboord door gewone machinegeweerkogels vanwege de inferieure kwaliteit van het staal. Er werd ook gemeld dat verschillende draaisteleenheden, of in ieder geval delen daarvan, loskwamen tijdens de gevechten. De Vickers tanks waren steviger en zelfs wanneer delen van de rupsbanden loskwamen of zwaar beschadigd waren, konden de tanks zonder al te veel gedoe doorrijden.
Er wordt gezegd dat in totaal 15 tanks in Japanse handen vielen op Java, zowel Nederlandse als Britse. Dit aantal moet enkele Marmon-Herrington, enkele Nederlandse Vickers en enkele Britse Vickers Mk.VI lichte tanks hebben omvat. Naast de Nederlandse tanks werden ook Britse tanks naar Java gestuurd. Op 25 januari 1942 landde het B squadron van de 3rd King's Own Hussars op Java met 16 Vickers VIB en VIC lichte tanks plus 9 in reserve (ook vermeld als 15 tanks plus 3 in reserve). Na de Nederlandse overgave, op 8 maart, werden de meeste tanks onbruikbaar gemaakt door vitale onderdelen van zowel de motoren als de kanonnen te verwijderen, waarna ze over een steile dijk werden gerold. Ondanks deze inspanningen werden sommigen tijdens de oorlog teruggevonden en in dienst gesteld door het Japanse leger. De geschiedenis van de KNIL Cavalerie vermeldt dat de Japanners 15 bruikbare lichte tanks hebben teruggevonden, waaronder enkele van een Britse eenheid. Ze werden waarschijnlijk op Java gehouden en gebruikt voor training en politietaken. 
In de laatste weken van de Tweede Wereldoorlog begon het Japanse commando op Java verschillende Indonesische groepen te bewapenen en beloofde hen de onafhankelijkheid van hun land. Toen de geallieerde troepen (voornamelijk Indiase en Britse eenheden) eind september 1945 arriveerden, vonden ze de Indonesische nationalisten in controle over het eiland. Er is fotografisch bewijs dat ten minste één VCL Light Tank door hen werd gebruikt, samen met verschillende andere ex-geallieerde en Japanse voertuigen. Het is ook mogelijk dat dit voertuig betrokken was bij de gevechten tussen de Britse bezettingsmacht en de Indonesiër. De Nederlandse strijdkrachten, voornamelijk bestaande uit ex-krijgsgevangenen, kwamen pas in februari-maart 1946 terug en er is geen verslag van het gebruik van lichte tanks tegen hen.

































           Een verscheidenheid aan CTLS-tanks en Marmon-Herrington TBS-30-tractoren in een Nederlands depot in maart 1946, waarschijnlijk in de hoofdwerkplaats 81 in Bandung. 
           De voertuigen zijn voorzien van Japanse markeringen en camouflage. Bron: Nationaal Archief




Bronnen:
Dutch (KNIL) Armoured Units in the Dutch East Indies, 1941-1942 By Tom Womack
  https://www.oocities.org/dutcheastindies/KNIL_armour.html
The Online Tank Museum.  
 https://tanks-encyclopedia.com

Het gebruik van tanks in Nederlandsch-Indië  
https://www.militairespectator.nl

Vickers-Carden-Loyd Light Tanks in the Netherlands East Indies 
  http://warfare.gq › dutcheastindies  
Borneo Deze sectie is gebaseerd op de artikelen en boeken van CA Heshusius, JJ Nortier, JA Palit en GHO de Wit en de Nederlandse officiële geschiedenis.

Nationaal Archief




2
Kaart A
Kaart B